De vissen worden
steeds meer bedreigd door de temperatuurstijging van de rivieren en
meren, die het gevolg zijn van klimaatsveranderingen. Dat blijkt uit
een rapport dat milieuorganisatie WWF ( Wereld Natuur Fonds) publiceerde.
Verstoord evenwicht.
Volgens dit rapport bevatten warmere wateren "minder voedsel en zuurstof en zijn
ze minder gunstig voor de voortplanting van de vissen". Volgens Katherine Short
van WWF worden de vissen al "uitgeroeid door overbevissing en milieuverontreiniging". "De
cumulatieve gevolgen van de klimatologische opwarming zullen onvermijdelijk een
verstoord evenwicht veroorzaken".
Uitstoot CO2 verminderen.
Volgens Short moet men de vissen beschermen omdat het gaat over "onze kostbaarste
biologische, voedings- en economische rijkdom". De temperatuursstijgingen
schaden de groei van bepaalde vissoorten, dat vermindert hun voortplanting.
Bovendien kunnen bepaalde vissen, zoals zalm of steur, hun eieren niet leggen
als het water te warm is. WWF roept op om de uitstoot van CO2 te verminderen. |
KABELJAUW HERSTEL |
Ondanks allerlei
visserijbeperkingen toont kabeljauw nog vrijwel geen tekenen van
herstel. Volgens de visserijbiologen worden er veel jonge en dus
ondermaatse kabeljauwen gevangen in netten met kleine mazen zoals
die bij de langoustinevisserij en de tongvisserij gebruikt worden.
De Europese Commissie wil dat alle schepen die kabeljauw (bij)vangen
15% minder gaan vissen. Echter alleen drastische maatregelen, zoals
het stoppen van de gerichte visserij op kabeljauw, zal effect hebben. Dit is dan ook wat de visserijbiologen van de ICES adviseren.
De Nederlandse boomkorvissers willen geen zeedagen inleveren, omdat
ze naar eigen zeggen geen kabeljauw vangen. Zij wijten het uitblijven
van herstel aan klimaatveranderingen. Kabeljauwexperts menen dat
herstel toch mogelijk is. |
Gepubliceerd
op 29 september 2005
Dankzij proeven met de natuurlijke trek
van vissen is de fint, een zeldzame vis, terug in het Lauwersmeer.
Het dier, dat in zoet of brak water paait en leeft in zout zeewater,
is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw nauwelijks meer gezien.
Toen werden de open verbindingen afgesloten en kon de fint de rivieren
en meren niet meer bereiken vanaf zee. Doordat de vis geen plek meer
had om te paaien, werd hij zeldzaam.
Op 12 september is de eerste fint aangetroffen in de fuik van een beroepsvisser
op het meer. "De waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's voeren
samen met de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe proeven uit met de vismigratie",
legt Albert Jan Scheper van de Hengelsportfederatie uit.
"De spuisluizen bij het meer gaan alleen open om water te lozen dat uit
het Reitdiep wordt aangevoerd. De vissen konden daar niet door het meer in zwemmen.
Door sluizen en gemalen langer open te zetten, kunnen de vissen nu wel het meer
in en uit zwemmen."
Scheper is blij met de terugkeer van de fint. "Het Nationaal Park Lauwersmeer
had altijd een rijke ecologie, maar die is bijna verdwenen. De proef toont
aan dat je de vissen kunt helpen terug te keren, door simpelweg de toegang
tot het binnenwater open te stellen", zegt Scheper. "Ik verwacht
dat door het experiment de bedreigde aal ook terugkeert in het Lauwersmeer.
Net als de aal, bot, sprot, spiering, en misschien zelfs de zeeforel. |
VISPASSAGE GROOT SUCCES |
Gepubliceerd
op 26 juli 2005
Bedreigde vissoorten als paling
en stekelbaars lijken maar wat graag gebruik te maken van nieuwe
technische hulpmiddelen om via de spuisluis bij Nieuwe Statenzijl
van zout naar zoet water te zwemmen.
Dat is de voorlopige conclusie van onderzoekers Herman Wanningen van waterschap
Hunze en Aa's en Peter Paul van het Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek
RIVO na proeven bij de sluis.
"We hebben onderzocht of het mogelijk is om vissen die uit het zoute water
naar het zoete water te brengen om daar te paaien. Dat heet vismigratie",
legt ecoloog Wanningen uit. "We hebben gekeken of de nieuwe technieken die
het RIVO heeft bedacht, werken bij ons. En dat is het geval. Er blijken verschillende
vissoorten gebruik van te maken. Op een bemonsteringsavond hebben we vijftienhonderd
glasaaltjes geteld. Dat is voor zo'n kleine opstelling vrij veel. Dan sta je
wel even te kijken."
Het onderzoek is van groot belang voor het voortbestaan van bijvoorbeeld de
paling. Volgens het RIVO blijkt dat de palingstand in Europa de laatste decennia
met meer dan negentig procent is afgenomen. En niet alleen door overbevissing. "Door
de bouw van gemalen, sluizen en dijken hebben waterbeheerders in het verleden
de poorten naar het zoete water eigenlijk dichtgebouwd", legt Wanningen
uit. "Met negatieve gevolgen voor de visstand van deze soorten. Sommige
vissoorten moeten van zout naar zoet water kunnen zwemmen en weer terug. Zalm
is daar een goed voorbeeld van. Maar paling doet dat ook. Paling komt als klein
visje helemaal uit de Atlantische Oceaan naar hier en zwemt dan naar het zoete
water om daar op te groeien. Dat is de levenscyclus van veel vissoorten. Wat
er de laatste jaren gebeurt, is dat er heel veel passages worden gebouwd om
vissen een handje te helpen."
De onderzoekers hebben bij Nieuwe Statenzijl twee technieken getest. "Bij
de ene techniek zorgt een soort pomp ervoor dat de vissen omhoog worden gezogen
uit het zoute water naar de zoete kant. De vissen kunnen via een soort buis
mee zwemmen. De andere techniek is dat de vissen actief tegen een stroompje
op kunnen zwemmen van zout naar zoet." |
NATUURBESCHERMING OP ZEE |
Het kabinet heeft in de Nota Ruimte (2005) vastgelegd dat een aantal
gebieden met bijzondere ecologische waarden op de Noordzee een voorlopige
bescherming krijgt. Inmiddels zijn de gebieden concreet begrensd
en weergegeven in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015. In opdracht van LNV en VenW hebben RIKZ en Alterra aan de hand van
internationale criteria voorstellen gedaan voor de begrenzing van
gebieden met bijzondere ecologische waarden op de Noordzee.
Hierbij is gebruik gemaakt van criteria van
de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) (onder meer criteria voor aanwezige
vogelaantallen en definities voor belangrijke habitats zoals zand-
en grindbanken) en de OSPAR-Conventie ter bescherming van het mariene
milieu. Ook de ervaring van Duitse collega's met dit ‘begrenzingswerk'
vormde een basis. Tijdens het project is nauw samengewerkt met
diverse mariene instituten. Koninklijk NIOZ bracht de bodemfauna
in kaart en RIVO deed dat voor de visgemeenschappen. TNO leverde
kaarten met fysische bodemgegevens. Alterra en Rijkswaterstaat
combineerden hun vogeldata en analyseerden de gegevens over het
voorkomen van zeezoogdieren. Met behulp van een gecombineerde GIS-applicatie
en expert workshops werden de uiteindelijke grenzen van de gebieden
bepaald.
Kwalificerende gebieden
Uit het onderzoek blijkt dat de gehele kustzee tot de NAP -20m dieptelijn
voor alle diergroepen een belangrijke zone is, die voldoet aan alle
criteria. Ook het Friese Front met bijzondere fysische eigenschappen
(bij elkaar komende zeestromen en een voedselrijke situatie) en hoge
biomassa's is een belangrijk te beschermen gebied. Hier komt onder
meer de Noordkromp voor, een schelpdier dat meer dan 100 jaar oud
kan worden. In bepaalde jaargetijden zijn er bovendien grote aantallen
vogels en vissen te vinden. Ook de Doggersbank als zandbank, en de
Klaverbank als (grind)rif met een voor Nederland zeer bijzondere
fauna zijn volgens de criteria het beschermen waard. De Centrale
Oestergronden hebben een bijzondere bodemfauna, maar voldoen daarmee
alleen aan de OSPAR-criteria.
Uit het onderzoek kwamen ook nog enkele andere
mogelijk beschermenswaardige gebieden naar voren, zoals een gebied
met ‘gasfonteinen' (opborrelend
aardgas mogelijk geassocieerd met een bijzondere fauna), de Borkumse
stenen met een rijke bodemfauna en de Bruine Bank met mogelijk hoge
vogelaantallen in bepaalde jaargetijden. Vervolgonderzoek in het
veld moet uitwijzen of deze gebieden werkelijk aan de internationale
criteria voldoen.
Naast de ecologische waarden heeft RIKZ de gebruiksfuncties en hun
effecten in kaart gebracht. De visserij en in mindere mate de scheepvaart
(vooral olielozingen) bleken daarbij de grootste effecten te hebben.
Het beleidsmatige vervolg
Vervolgens is in IBN 2015-kader besloten alleen die gebieden aan
te wijzen die voldoen aan de criteria van de huidige VHR en OSPAR.
De Centrale Oestergronden zijn daarom buiten het beschermingsregime
gehouden. In de Kustzee waren al twee gebieden aangemeld in het kader
van de Vogel- en Habitatrichtlijn, deze worden op enkele plaatsen
iets uitgebreid. Volgens het IBN 2015 kunnen nieuwe activiteiten
in deze gebieden alleen onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.
De gebieden zullen vermoedelijk in 2006 worden aangemeld bij de Europese
Commissie en het OSPAR-secretariaat. Als de gebieden eenmaal formeel
zijn aangewezen als VHR-gebied wordt het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet
van kracht. Nieuwe activiteiten zullen dan getoetst moeten worden
aan de instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden. |
|